Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden oefenen 1
- Is deze beker. (jouw / jouwe)? ...
- De koffie is. (mijn mijn). ...
- Die jas is. (mijn mijn). ...
- Hij woont in. (Haar / haar) huis. ...
- Je zou misschien ... willen. (jouw / jouw) telefoon. ...
- De nieuwe auto is. (hun / hunne). ...
- Zij kookte. (ons / ons) eten. ...
- Sta niet op.